top of page
Inbo.JPG

Overgenomen artikel van:  INBO

broeikasgasbalans.png

Spontane bossen zijn goed, aangeplante zijn vaak beter

In zijn opiniestuk van 26/11 verzet Tobias Ceulemans zich tegen het aanplanten van bomen in nieuwe bossen. Ceulemans breekt een lans om nieuwe bossen spontaan of hooguit door zaaien te ontwikkelen. Dat lijkt de meest natuurlijke, goedkope en milieuvriendelijke wijze, maar helaas is dat in het dichtbevolkte Vlaanderen met zijn versnipperde bossen vaak niet de beste oplossing. Er zijn wel degelijk sterke wetenschappelijke argumenten om bossen aan te planten, al hoeft dat zeker niet overal zo te gebeuren. Als er effectief netto 10.000 ha bos bijkomt tegen 2030, waarvan 4.000 ha de komende vijf jaar, is het zelfs aangewezen om verschillende werkwijzen naast elkaar toe te passen.

Een bos komt vanzelf, maar het kan lang duren…

Als de mens niet langer ingrijpt, ontwikkelt zich vrijwel overal in Vlaanderen spontaan een bos. Dit natuurlijke proces kan echter lang op zich laten wachten: de dichte zode van een grasland dat niet meer gemaaid of begraasd wordt, kan de vestiging van bomen 10 jaar of langer tegenhouden. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn: de ruigte en het struweel in de aanloop naar bos, trekken een opvallende biodiversiteit aan, zoals bepaalde soorten vlinders. Maar als we  onze doelen rond bosuitbreiding willen realiseren, zal het vaak nodig zijn om een handje te helpen.

…en niet elk bos komt vanzelf

Een bos komt vanzelf, maar niet alle kenmerkende soorten van bossen kunnen zich even vlot vestigen. In bossen die zich spontaan ontwikkelen, vinden we het eerst wilgen, berken, ratelpopulier of vlier. We noemen dit ‘pioniersoorten’, omdat ze zich snel over grote afstand verspreiden, via de wind of via vogels, en een bosbodem en -klimaat helpen ontwikkelen. Op die manier creëren ze een geschikte omgeving voor meer gespecialiseerde, vaak ook minder algemene bossoorten. Die verspreiden zich echter niet over grote afstand, waardoor geïsoleerde spontane bossen zich niet verder kunnen ontwikkelen en verarmd zijn. De jonge inheemse eiken die zich her en der in het landschap spontaan vestigen, zijn meestal zomereiken. De veel zeldzamere inheemse wintereik is bijna alleen te vinden in goed ontwikkelde, eeuwenoude bossen, die zeldzaam zijn in Vlaanderen. Zonder menselijke hulp kan wintereik zich daarom meestal niet vestigen in nieuwe bossen. En dat terwijl de wintereik beter dan de zomereik bestand is tegen langdurige droogte, die door de klimaatverandering op ons af komt.

Genetische verarming of behoud van genetisch diversiteit?

Aanplantingen zijn niet per definitie genetisch verarmd en geen bron van allerlei ziektes. Het plantgoed komt uit wettelijk erkende zaadbestanden of zaadboomgaarden, met moedermateriaal uit verschillende plaatsen. Bij spontane bosontwikkeling zaaien zich meestal slechts enkele moederbomen uit. 

De essentaksterfte, door Ceulemans aangehaald, is een interessante case die net aantoont hoe belangrijk doordachte selectie, teelt en aanplant kunnen zijn om de impact van mondialisering en klimaatverandering op te vangen. Onze inheemse essen worden ziek en sterven af door een schimmel uit Azië, die zich via Polen en de Baltische landen over Europa heeft verspreid. Er is geen aanwijzing dat deze schimmel via het verhandelen van boompjes is verspreid. Terwijl de schimmel in zijn gebied van herkomst geen grote problemen veroorzaakt bij de Aziatische essensoorten, heeft de Europese soort nauwelijks verweer. Minder dan 10% van de inheemse essen is tolerant en overleeft de infectie, en deze tolerantie heeft een genetische basis. De versnippering van het bos in West-Europa bemoeilijkt echter een natuurlijke uitwisseling van tolerante genen. Het is dus van groot belang om op West-Europese schaal te zoeken naar een brede collectie van tolerante essen, die we kunnen aanplanten tijdens boomplantacties.

Koolstofverliezen in aangeplante bossen

Bossen slaan meer koolstof op dan gelijk welke andere vorm van landgebruik op dezelfde natuurlijke standplaats. Permanente graslanden en venen kunnen een vergelijkbare hoeveelheid ondergrondse koolstof opslaan, maar de bovengrondse biomassa van bossen is altijd een surplus.

Er zijn geen redenen om aan te nemen dat in Vlaanderen bij het aanplanten van bomen tegenwoordig nog belangrijke koolstof-lekken ontstaan. Tot voor enkele decennia werden vochtige permanente graslanden omgeploegd en moerassen ontwaterd, om ze vervolgens te bebossen. Die bodemverstoring leidt tot verlies aan ondergrondse koolstof. De huidige regelgeving beschermt die vegetaties omwille van hun hoge biodiversiteitswaarde tegen bebossing en ontwatering. Het is eerder te verwachten dat de koolstofopslag in aangeplante bossen sneller verloopt dan in spontaan ontwikkelende bossen, net omdat de vestiging van bomen en struiken daar zo lang op zich kan laten wachten.

Maatwerk is nodig

Tobias Ceulemans somt in zijn opiniestuk een aantal specifieke omstandigheden op waarvoor het planten van bomen wél wenselijk is, namelijk in een verstedelijkte omgeving, met als doel relictpopulaties van zeldzame soorten te behouden, en om te voldoen aan een grote houtbehoefte. Laat dit nu net vrijwel overal in Vlaanderen aan de orde zijn. Maar dat wil niet zeggen dat overal en altijd voor aanplant wordt gekozen, wel integendeel.

De aanleg van een nieuw bos in Vlaanderen is meestal maatwerk, omdat rekening moet worden gehouden met de ligging, de bodemomstandigheden, de beschikbare oppervlakte, de ecosysteemdiensten die het bos zal leveren en de verwachtingen van de initiatiefnemers en de bosgebruikers. Vlaanderen heeft op het vlak van bosaanleg een lange traditie en een grote expertise. In de praktijk worden bij grotere projecten meerdere technieken met elkaar gecombineerd: kleine groepjes van soorten die zich moeilijk verspreiden worden aangeplant en pioniers vullen spontaan de overige ruimte op. Tussen snelgroeiende populieren of wilgen die veel licht doorlaten, planten we trager groeiende boomsoorten zodat een gelaagd bos ontstaat. Aan open plekken en bosranden, die bijdragen tot een aantrekkelijk en gevarieerd geheel, wordt veel aandacht besteed. Een dergelijke gevarieerde aanpak is onmogelijk als we niet meer aanplanten.

Luc De Keersmaeker, Nathalie Cools, Bruno De Vos, Suzanna Lettens, Johan Neirynck, Peter Roskams, Geert Sioen, Maarten Stevens, Arno Thomaes, Beatrijs Van der Aa, Kris Vandekerkhove, Kristine Vander Mijnsbrugge, Arne Verstraeten


Onderzoekers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)

bottom of page